Meteen naar de inhoud

Spraak

Als iemand onduidelijk spreekt of bepaalde klanken niet goed kan uitspreken, kun je spreken van een spraakprobleem. Kinderen kunnen een achterstand in hun spraakontwikkeling hebben, maar ook volwassenen kunnen problemen hebben met de articulatie.
Bij de ziekte van Parkinson of Multiple Sclerose bijvoorbeeld, kunnen uitspraakproblemen voorkomen. Ook het teveel (open neusspraak) en te weinig (gesloten neusspraak) door de neus spreken kan een spraakprobleem zijn. Bij kinderen zie je meestal dat een spraakklank wordt vervangen door een andere spraakklank. Het kind zegt bijvoorbeeld sis in plaats van vis. Dit wordt echter pas als een achterstand bestempeld, wanneer een kind dit langer dan normaal blijft zeggen.

Problemen met de spraak kunnen zijn:
– Klanken niet goed uitspreken (articulatiestoornissen)
– Onverstaanbaar spreken
– Slissen/ lispelen (interdentaliteit)
– Binnensmonds spreken
– Te snel spreken
– Open en gesloten neusspraak
– Dysartrie (problemen met praten/ slikken na een beroerte)
– Stotteren

Tijdens het spreken gebruiken mensen meer dan honderd spieren. Deze spieren moeten allen op het juiste moment met de juiste hoeveelheid kracht in de juiste richting aangestuurd worden. Hier is timing voor nodig. Bij mensen die stotteren is deze timing zwakker. Vaak is er hierbij sprake van een erfelijk component. Veel jonge kinderen stotteren ook een korte periode tijdens de taalontwikkeling. Dit wordt ontwikkelingsstotteren genoemd en gaat bij veel kinderen vanzelf over. Bij een kleine groep kinderen is er echter sprake van echt stotteren. De logopedist kan een onderscheid maken tussen het echte stotteren en het ontwikkelingsstotteren. Als u zich zorgen maakt over het stotteren is het goed een afspraak te maken met de logopedist.